7. Wanneer is afschermen noodzakelijk? Hoe kunnen we afschermen?
Gewassen en rassen die door kruising kunnen verbasteren, moeten ten opzichte van elkaar afgeschermd worden, wanneer er gelijktijdig zaad van wordt geteeld.
7.1. Afscherming van de standplaats
Hier geldt het principe dat de kruisbare soorten of rassen zo ver uit elkaar staan dat kruisbevruchting niet mogelijk is.
Bij insectenbestuiving moet de afstand groter zijn dan het vliegbereik van de insecten. Dit komt neer op een afstand van 1000 tot 1500 m.
Bij windbestuiving moet de afstand groter zijn omdat het lichte stuifmeel van windbestuivers over grotere afstanden kan vervoerd worden. Het gaat hier om een afstand van 3000 m. Best wordt er eveneens rekening gehouden met dominante
windrichtingen.
7.2. Isolatie in de tijd
Door uitgestelde zaai en/of voormaaien kan kruisbevruchting voorkomen worden. Dit lukt niet bij alle gewassen. Bij ARCHE NOAH (Oostenrijk) werden positieve resultaten bereikt bij windbestuivers zoals spinazie en veldsla.
Eenvoudiger is het om één ras of gewas per jaar te telen. Om te voorkomen dat koolgewassen die elkaar onderling kunnen bevruchten, gaan kruisen, wordt de zaadteelt van de verschillende kooltypes bij voorkeur afgewisseld. Het eerste jaar koolrabi, het tweede jaar witte kool en het derde jaar savooikool enz.
7.3. Isolatie door afschermen
Groepen planten kunnen van elkaar geïsoleerd worden met insectengaas om kruisbevruchting door insecten te voorkomen. Boogjes van plastiekbuizen of het gestel van een tent kunnen overtrokken worden met een insectengaas. Ook kleine tunnels die gemakkelijk af te schermen zijn, komen in aanmerking. In geval van windbestuiving moet het gaas fijner zijn, zoals een polyester vliesdoek. Het gevaar op schimmelinfecties wordt dan groter en er moet regelmatig gecontroleerd worden.
7.4 Welke insecten zijn geschikt voor de bestuiving?
Afhankelijk van de plantensoort zal men bloembezoekende insecten waarnemen van de soorten: vliegen, zweefvliegen, bijen, hommels, kevers ...
Om als bestuiverinsect in te zetten in geïsoleerde ruimten heeft men de keuze uit vliegen, bijen en hommels. Allen zijn in de handel te koop.
- Blauwe vleesvlieg (Calliphora spp.). Blauwe vleesvliegen zijn als maden in winkels met vissersgerief te verkrijgen. Het duurt bij kamertemperatuur wel circa 3 weken van made over pop tot vlieg. Tijdig inkopen is dus de boodschap: NEW MASTICO
- Rosse metselbij (Osmia rufa). Rosse metselbij is een solitaire bij en kan tamelijk eenvoudig zelf verder gekweekt worden. Ze heeft een voorkeur voor langwerpige holle ruimten met een doorsnede van ongeveer 0,5-0,8 cm. Oude vraatgangen van keverlarven zijn hiervoor bruikbaar. De bij laat zich gemakkelijk lokken in nestblokken met voorgeboorde gaten of in bamboestokken
- Blinde bij (Eristalis tenax). De blinde bij is een tweevleugelig insect uit de familie van de zweefvliegen (Syrphidae). Het is een grote zweefvliegsoort die haar eieren in de nattigheid bij mesthopen legt. De larven ontwikkelen zich in de mesthoop en kunnen daar verzameld worden. Dit is de eenvoudigste manier om aan zweefvliegen te komen. Het verpoppen duurt wel enkele weken
- Hommels (Bombus terrestris). Dit is een kleine gekweekte soort zonder koningin. Een verpakking met 50 hommels per doos kan per post verzonden worden. Hieruit kan men dan hommels in de isoleertunneltjes binnenbrengen. Het voordeel van hommels tegenover bijen is dat ze zich sneller aanpassen aan kleine ruimten. Ze vliegen ook bij kouder weer en ze zijn goede bestuivers voor vele teelten. Hommelkastje met hommelvolken kunnen bij BIOBEST of KOPPERT bekomen worden.
7.5. Manuele bestuiving
Bij sommige gewassen is handbestuiving efficiënter dan isoleren. Bij eenslachtige bloemen, zoals maïs, tomaat, pompoen bijvoorbeeld, waar stamper en meeldraden niet in dezelfde bloem voorkomen, is dit praktisch haalbaar. De professionele zaadteelt van tomaat wordt handmatig bestoven om doelgericht te kruisen. Van de onrijpe bloempjes worden de meeldraden verwijderd. De stamper van de gecastreerde bloempjes wordt bij rijpheid bestoven met stuifmeel van de gewenste vaderplant. Deze werkwijze leidt tot F1-tomatenzaad.