Uitgangsmateriaal

2. Geschikt uitgangsmateriaal voor eigen zaadteelt

2.1. Zaadvaste rassen als uitgangsmateriaal

Zaadvaste rassen zijn voor de beoogde en belangrijke eigenschappen (in zeer grote mate) homogeen. Bij zelfbestuivers blijft deze homogeniteit makkelijk behouden. Bij kruisbestuivers wordt makkelijk heterogeniteit ingekruist waardoor de teler hieraan veel aandacht moet besteden. Elke vermeerderingscyclus (nieuwe generatie) is gebaseerd op de strenge selectie van ouderplanten die het best passen in het beeld van het ras.

2.1.1. Lokale rassen en telerselecties

Lokale rassen en telerselecties zijn zaadvaste rassen die een lange traditie met zich meedragen. De naamgeving duidt soms op de streek en de periode van aanbouw. Voorbeelden hiervan zijn de Mechelse Blauw-Groene winterprei, de Mechelse Vroege Bloemkool en de Langendijker bewaarkool. Vooral in gebieden waar al generatie op generatie tuinbouw aanwezig is, zijn deze rassen nog te vinden. Door steeds de beste planten te selecteren uit een populatie behoudt men de gunstige eigenschappen. Dit principe ligt aan de basis van telersrassen en is een werk dat van generatie tot generatie werd verder gezet. In die zin zijn landrassen en telerselecties gemeenschappelijk erfgoed van de land- en tuinbouwsector zelf!
En zijn ze een bron van biodivers uitgangsmateriaal voor veredelaars.

2.1.2. Rassen van amateurtuinders

Sommige amateurtuinders bereiken een hoog professionalisme in zelf selecteren en vermeerderen. Hun ‘rassen’ hebben somsleuke eigenschappen die getuigen van een grote portie creativiteit in de veredeling. Dat deze rassen blijven circuleren in de amateurtuintjes getuigt van hun kwaliteiten.

2.1.3. Nieuwe rassen ontstaan uit de biologische veredeling

Een sterk voorbeeld vinden we bij de BINGENHEIMER SAATGUT AG in Duitsland. Dit is een Demeter(1)-zaadfirma. Het bedrijf is een coöperatie met meer dan 100 tuinders. De tuinders zijn meestal in Duitsland te vinden, maar ook in Nederland, Frankrijk, Italië. Ze werken aan uitgangsmateriaal dat geschikt is voor de biologische tuinbouw. Steeds meer kunnen ze hun
eigen rassen aanmelden bij de Bundessortenamt en onder eigen beheer aanbieden! Zie www.bingenheimersaatgut.de.

2.2. F1-hybriden

Bij F1-hybriden worden twee inteeltlijnen gericht gekruist door zelfbestuiving van de moederlijn te voorkomen. Dit kan door handmatige bestuiving, castratie van de moederlijn of eenvoudiger (indien dit genetisch mogelijk is) door gebruik te maken van een zelfincompatibele of een mannelijk steriele moederlijn. Inteeltlijnen of zuivere lijnen vertonen doorgaans een verminderde groeikracht ('inteeltdegeneratie'/'inteeltdepressie'). Bij kruising van twee inteeltlijnen ontstaat een F1-hybride met een grote homogeniteit en een hoge groeikracht. Dit verschijnsel van hernieuwde en versterkte groeikracht wordt 'heterosiseffect' genoemd. In sommige gevallen is de hybrideplant mannelijk steriel en moet door een andere plant bestoven worden. In alle gevallen levert de nateelt van een F1-hybride (de F2-generatie) niet meer dezelfde uniformiteit en groeikracht. Het heterosiseffect gaat verloren bij nateelt.
Ook F1-hybriden kunnen in beperkte mate bijdragen tot nieuw uitgangsmateriaal. Hierbij valt te vermelden dat SATIVA, een zaadfirma in Zwitserland, erin geslaagd is om van uit een hybrideras van suikermaïs terug een zaadvaste variant te kweken die geschikt is voor de beroepstuinbouw. Zie http://www.sativa-rheinau.ch/. DE BOLSTER (Nederland) levert gelijkwaardig werk bij tomaten. Zie www.bolster.nl. Het uitgangsmateriaal van de F1-hybride bevat door zijn uniformiteit minder variatie dan een zaadvast ras. De selectiebasis is beperkter.