Bevruchting

3. Zelfbevruchting of kruisbevruchting

Als het stuifmeel op de stempel komt, wordt de bloem bestoven. Het bevruchtingsproces verloopt in meerdere stappen. De stuifmeelkorrel kiemt op de stempel en groeit vervolgens doorheen de stijl in het vruchtbeginsel. De bevruchtingskern van de stuifmeelkorrel bevrucht uitgroeien tot zaad. Dit gaat meestal gepaard met het uitgroeien van het vruchtbeginsel tot vrucht en van de zaadknop tot zaad. Het zaad is dus een uitgegroeide zaadknop en bevat het embryo, het kiemplantje voor een nieuwe plant. Het kiemkrachtige zaad is tot stand gekomen door bevruchting. In het vruchtbeginsel is een vrouwelijke eicelkern door een mannelijke stuifmeelkern bevrucht. Als beiden afkomstig zijn van dezelfde plant, noemt men dit zelfbevruchting. Indien de stuifmeelkern van een andere plant komt, spreekt men van kruisbevruchting. Bloembouw en bloeiwijze kunnen gericht zijn op zelfbevruchting of kruisbevruchting.

bestuiving

3.1. Zelfbevruchting

Bij zelfbestuiving komt omwille van verschillende redenen, morfologische en/of biochemische, geen stuifmeel van een andere plant op de stamper of vindt er geen bevruchting plaats.

Voorbeelden van planten met zelfbevruchting zijn:

  • erwt
  • boon
  • tarwe
  • gerst
  • sla
  • tomaat

3.2. Kruisbevruchting

Kruisbevruchters zijn planten die zich in de regel niet zelf bevruchten. Bestuiving gebeurt meestal door insecten of door de wind:

  • insectenbestuiving treedt op bij planten die open bloemen hebben die vrij toegankelijk zijn voor insecten. Door kleur en aanwezige nectar zijn ze attractief voor de bestuivende insecten die bij het verzamelen van nectar en stuifmeel ook meteen de bestuiving doen. Voorbeelden: prei, witloof, selder, wortelen, pastinaak, klaver …
  • windbestuiving komt voor bij planten die open bloemen hebben en bovendien overvloedig stuifmeelkorrels of pollen produceren die via de wind kunnen overgedragen worden op de stampers die ruim buiten de bloemen hangen. Voorbeelden: maïs, spinazie, rode biet, warmoes, rogge, haver ...
Gerichte handbestuiving
Gerichte handbestuiving

3.3. Waarom is het belangrijk om de bevruchtingswijze te kennen?

Quasi geen enkele plant is volledig zelf- of kruisbevruchtend. Bij kruisbevruchters moeten dan maatregelen genomen worden om ongewenste bestuiving, die leidt tot bevruchting die de raskenmerken kan teniet doen, te vermijden. Omdat kruisbevruchters heterogeen zijn, moet men voortdurend aan instandhoudingsselectie doen om de raskenmerken te behouden. Omdat zelfbestuivers genetisch uniform zijn, heeft selectie in een ras nauwelijks zin. Ze stellen minder eisen aan isolatie omdat kruisbestuiving quasi niet voorkomt. In extreme gevallen kunnen door kruisbevruchting zelfs de typische kwaliteiten van een groenteras verdwijnen.
Hiervan volgen nu enkele voorbeelden:

  • bij raskruisingen van pompoenachtigen. Sierpompoenen met hun bitterstoffen kunnen de smaak van eetpompoenen beïnvloeden of ervoor zorgen dat de typische vorm en kleur verdwijnen
  • de kruising tussen wortelen en wilde peen. De wilde peen is de voorouder van onze cultuurwortelen en is in sommige streken talrijk op wegbermen aanwezig. Bij een kruising tussen cultuurwortelen en wilde peen zien we al het eerste jaar de neiging tot doorschieten en we merken hoe de wortel verbleekt en verkleint
  • de kruising van warmoes met rode biet, zodat bij beide de typische kenmerken verloren gaan
  • kruisingen van witloof met wilde of geteelde cichorei, met de diverse ‘bladcichorei - rassen’ (radicchio’s, groenloof, …) en tussen witloofrassen die men als verschillende telerselecties (vroeg < >laat, enz) wil in stand houden
  • de kruising op het productieveld van suikermaïs met voedermaïs. Hierdoor gaat de consumptiekwaliteit van de suikermaïs achteruit en bij de zaadteelt ook de eigenschappen van de volgende generatie

Hoe de verschillende gewassen zijn uitgerust voor kruisbevruchting of zelfbevruchting en wat de consequenties hiervan zijn voor de zaadteelt, zal in de rubriek ‘informatie per gewas’ besproken worden.